De schatkamer
Op weg van daar naar hier ben ik bordjes tegengekomen. Niet zo opvallend. Ze waren van hout en stonden laag bij de grond. Verweerd door de tijd bovendien. Op onverwachte plekken stonden ze opeens tussen het gras in de berm. Om ze op te merken moest je eigenlijk net toevallig ook die kant op de berm in kijken. Ik heb er ongetwijfeld ook een paar gemist. Ze waren bijna lachwekkend bescheiden, vergeleken met de schreeuwerige billboards waar de kant van de weg vol mee staat. Die bulderend de oplossing voor alle ongemak in het leven verkondigen.
Degene die de bordjes had geplaatst had blijkbaar een groot geloof in de opmerkzaamheid van de passanten. Gewaagd. Maar ze hadden iets voor op de billboards. De oplossingen die daarop aangeprezen werden, leken na elke bocht weer te zijn veranderd. Alsof de auteur ervan zelf de oplossing die echt werkt ook nog niet gevonden had. Maar de kleine bordjes waren uitermate consistent. Met ingetogen bewoordingen vertelden ze me allemaal hetzelfde. Precies in de richting waarin ik liep, zou na verloop van tijd een schatkamer komen. Eerst na heel veel kilometer, maar mét dat ik verder liep, zou de schatkamer dichterbij komen. Uiteindelijk zou ik er bijna moeten zijn.
Op de plek waar het laatste bordje stond, was nog niks te zien. Het was op een kruising en omdat het bordje wederom zo klein en onopvallend was, kon je zonder schuldgevoel de andere weg het bos in kiezen. Maar juist het feit dat ik me nergens toe gedwongen voelde, maakte me ontzettend nieuwsgierig. Ik koos de weg die het bordje me wees en verbaasde me dat er geen volgende kwam. Maar die bleek ook niet nodig. Een enorme rij mensen doemde op in de verte. Was het dan waar? Was hier echt iets van waarde?
Het leek erop, want er werd geduwd en getrokken om een plekje in de lange rij te bemachtigen. Ik zocht met mijn ogen de drukte door naar waar het iedereen om te doen was om hier in zo’n lange rij te staan. Dat was het! Daar, aan de voet van het heuveltje, waar ik net van de andere kant opgelopen was. Was dat het? Het was een zwart gat. Een zwart gat schuin naar beneden de grond in. Als de ingang van een mijn.
Met verbazing bleef ik een tijdje staan kijken naar wat er gebeurde aan het einde van de rij mensen. De voorste mensen verdwenen daadwerkelijk in dat gat! Sommigen draaiden zich geschrokken om als ze aan de beurt kwamen, anderen zetten twee stappen en gingen dan terug. Een stel stapte er hand in hand in. Even later kwamen ze er met spinnenwebben op hun hoofd en de schrik in hun ogen weer uit. De eerste drie mensen in de rij deinsden geschrokken achteruit toen ze het zagen, waarbij ze de mensen achter hen op de tenen trapten. Die werden boos en met z’n allen stapten ze uit de rij en liepen weg. Ze waren er bijna! Na zolang wachten! Het irriteerde me om het te zien. Sommigen bleven langer weg, maar kwamen dan ook terug. Slechts een enkeling zag ik niet meer terugkomen.
Uit de richting van de drukte kwam een man hoofdschuddend mijn kant op. ‘Oplichterij!’ bromde hij hardop. Hij hitste een deel van de wachtenden in de lange rij op. Enkelen stapten er op zijn aanraden zelfs uit. Tegelijkertijd werd er achterin de rij geruzied om een paar stappen verder voorin de rij te kunnen staan. Ik zag twee anderen die terneergeslagen naar de grond keken terwijl ze weer op pad gingen, het bos in. Schouderophalend leek de een de ander te vragen of ze dan beter niet waren gaan kijken. Iemand anders schopte boos tegen een boom. Het leek erop dat het wachten in de rij tijdverspilling was. Dicht bij mij tilde een vermoeid uitziende moeder onopgemerkt haar twee kinderen weer in hun zitje op haar fiets. ‘Waar is schat nou?’ vroeg haar oudste dochtertje. Verward keek de vrouw nog een keer om naar de dringende menigte. ‘Die is er niet, lieverd’, zei ze afwezig. ‘Waar dán mama?’. Haar vraag bleef onbeantwoord.
De aanblik van die mensen maakte me boos. In gedachten was ik ze al aan het verdedigen tegenover de oplichter die al deze onschuldige mensen wijsmaakte dat hier iets moois te vinden was. De bordjes die ik geloofd had, hadden gelogen! Toch was mijn nieuwsgierigheid nog niet weg en terwijl ik met kleine stapjes dichterbij kwam, bedacht ik dat dat niet de waarheid hoefde te zijn. De waarheid was dat hier nog geen schat te vinden was. Alleen een zwart gat. Die teleurstelling resulteerde blijkbaar onmiddellijk in de interpretatie dat de schat er ook niet was. Die interpretatie werd de waarheid en dus keerden mensen zich om. Met de schat voor hun neus! Als die er was tenminste.
Ik besefte dat ik kon kiezen. Ik kon kiezen wat ik zou geloven. En die keuze zou mijn waarheid bepalen. Als ik de boosheid en de teleurstelling de vrije hand zou geven, zou ik er van overtuigd raken dat de schat er niet was, me ook omdraaien en voortaan wantrouwig zijn tegenover die bordjes. Zou ik mezelf dwingen te geloven dat de schat er echt is, dan zou dat me ertoe drijven om werkelijk dat donkere gat in te stappen. Wat een verantwoordelijkheid.
Niks te verliezen. En hoe armer je bent, des te meer heb je over voor beloofde rijkdom. Ik had het gewoon nodig om het te hopen, te geloven. Ik had alles al verloren. En het zou eens waar zijn! Mijn hart sloeg over en ik voelde opwinding. Op dat moment beukte iemand tegen me aan in zijn gang naar boven, weg van de ingang. Terwijl hij wild met zijn armen zwaaide, riep hij naar iemand in de verte ‘Niks van waar!’ en ik begon weer te twijfelen. Nee! Ik kies ervoor om te geloven. Het werkte. Ik wist weer waarom ik hier bleef staan. Hoewel het enige dat ik echt zeker wist was dat ik straks in een zwart gat zou stappen. De rij werd korter en ik kwam dichterbij. Ik zette de eerste stap. Het was donker.
“Wees dus blij! Er ligt iets heerlijks voor u klaar, ook al zult u het door allerlei beproevingen eerst nog een tijd erg moeilijk hebben.” 1 Petrus 1:6 (HB).