Dieverdoatsie
Dieverdoatsie. Een prachtig Gronings woord, vind ik. Helaas is het niet gekozen als het mooiste Groningse woord van dit jaar, maar het prijkt wel trots op een pand in ons toeristendorp. In het pand is een dagopvang voor mensen met een rugzakje en worden creatieve hebbedingen van hun hand verkocht, boeken geruild en verkocht en schilderijen van plaatselijke kunstenaars geëxposeerd.
Het woord ’Dieverdoatsie” betekent ‘tijdverdrijf’ en dat betekent weer ”een bezigheid om op een plezierige wijze de tijd door te komen”. Nu hadden de mensen daar vroeger niet veel tijd voor en bestond het leven van toen voornamelijk uit werken, eten en slapen en dat was het wel ongeveer. De enige ontspanning bestond voornamelijk uit het zondagse wandelingetje of het middagslaapje. Voor de rest moest er hard worden gewerkt om brood op de plank te krijgen.
Eerlijk gezegd ben ik blij dat ik in deze tijd leef. Ik moest er toch niet aan denken om hele dagen te lopen poetsen en boenen, op de knieën liggen te dweilen of- nog erger- op het land te werken of koeien te melken. Brrr… nee, ik ben er volkomen tevreden mee dat ik in deze tijd geplaatst ben wat de vrije tijd betreft. Niet dat ik lui ben, maar ik houd wel van dieverdoatsie, al is niet elke wijze van tijdverdrijf aan mij besteed.
Neem bijvoorbeeld de B-tijden, de bad-, bed en bidtijden. We hebben ons bad eruit laten slopen. Badderen was niet echt mijn ding. Ik nam er de tijd niet voor en verveelde me dood in die badkuip. Natuurlijk was lezen een optie om de verveling tegen te gaan, maar raad eens wat er druip -en druipnat uit het bad kwam? Einde boek, dus. En slapen in bad durfde ik niet. Stel je voor dat ik onderuit zou glijden. Als mijn kinderen naar mijn idee te lang badderden riep ik al heel ‘belangstellend’- vertaal angstig- of ze nog lekker lagen te genieten? Als ik dan: ”Ja heerlijk, mam” hoorde, herademde ik. Bedtijd is voor mij altijd al een heet hangijzer geweest. Als kind al had ik er een hekel aan om naar bed te gaan en hield ik me altijd heel stil in de hoop dat ze me zouden vergeten. En nog stel ik de tijd om de beddenkoets in te duiken zo lang mogelijk uit. Ik heb het veel te druk met mijn dieverdoatsie en de avonden gaan veel te snel voorbij.
Ja, en dan de bidtijd. O, ik ga meteen na het ontbijt stille tijd houden, dat is geen punt. Ik lees mijn Bijbel, mijn overdenkingen, ik luister naar christelijke muziek of zing zelf, ik schrijf dingen op, ik doe alles wat verband houdt met de Heer. Alleen het bidden. Het duurt even voordat ik daar aan toe kom. En volgens de geluiden die ik wel eens opvang ben ik hierin niet de enige. Vaak leiden mijn gedachten me af en zit ik zomaar na te denken over iets onbenulligs. Of ik moet eerst mijn vriendin appen hoe het met haar is, “want gisteren was ze wat in de strijd en dan kan ik gericht voor haar bidden”. Jaja. Of: ‘saved by the bell’ door de telefoon die gaat. Natuurlijk moet ik die opnemen en vervolgens een half uur gezellig babbelen, anders wordt de persoon aan de andere kant van de lijn gekwetst als ik hem of haar afpoeier. Jaja. Of die was moet beslist eerst worden opgehangen en de vaatwasser moet ook nodig worden uitgeruimd. Jaja.
Totdat het tot me doordringt dat er één is, die zich gigantisch zit te verkneukelen om mijn uitstel-gedrag. Sterker nog: hij heeft het liefst dat ik kom tot afstel-gedrag. Kijk en dán word ik een furie. Dan vraag ik om vergeving en stort ik me op het bidden tot mijn knieën blauw zijn en mijn tong als een lap leer in mijn mond hangt. Dan wordt alle andere dieverdoatsie aan de kant gezet. Sterker nog; dan hoef ik nooit meer andere dieverdoatsie-tijd. Ik gun mezelf en iedereen altijd een uitermate plezierig tijdverdrijf. Behalve die vijand die ervan geniet als ik mijn bidtijd aan andere dingen besteed. Zijn dieverdoatsie bestaat uit het moorden, liegen en stelen, maar hij beeft als wij bidden tot Jezus, de Weg, de Waarheid en het Leven. En dus beveel ik hierbij als dieverdoatsie het bidden als misschien niet het meest plezierige en gemakkelijke, maar wel als beste tijdverdrijf aan. Op de knieën dus. Dat dan weer wel.
Gerry Buitenwerf